Vaderbinding? Moederbinding? Van Wilderode als identificatiefiguur

  • Erik Spinoy

Samenvatting

Een belangrijk facet van de beeldvorming met betrekking tot de dichter Anton van Wilderode is zijn opmerkelijke rol als poëzieleraar en inspirator van een aantal zelf bekend geworden schrijvende oud-leerlingen. Het bijgaande artikel onderzoekt in eerste instantie de genese van Van Wilderodes eigen dichterschap en poëtica en de relatie daarvan met de historische en politiek-ideologische context waarin die zich hebben ontwikkeld. Vervolgens gaat het na hoe Van Wilderodes poëzieopvattingen van invloed zijn geweest op zijn praktijk als leraar in de literatuur en volgens welke principes die praktijk gestalte kreeg. In een analogie met de psychoanalyse zou men kunnen zeggen dat Van Wilderode zich aan zijn leerlingen aanbood als een subject dat geacht wordt te ‘weten’ (wat literatuur is) en te ‘genieten’ (van het lezen van literatuur) en er aldus daadwerkelijk in slaagde het verlangen van een groot aantal leerlingen op de literatuur te richten, en wel zo dat sommigen onder hen ook schrijver werden. Dit betekent allerminst dat hun literatuuropvattingen en schrijfpraktijk overeenstemmen met die van hun leraar. Dit hangt samen met het feit dat Van Wilderodes onderwijs eerder op subjectvorming dan op schoolvorming aanlegde, maar ook met het gegeven dat de bewuste schrijverschappen zich in geheel andere institutionele en discursieve contexten zouden articuleren dan dat van Van Wilderode zelf.

Abstract

An important element of the way Flemish poet Anton van Wilderode is usually portrayed is the remarkable role he played as a poetry teacher and mentor of several pupils who would go on to become well-known writers themselves. This article will first of all look into the genesis of Van Wilderode’s own poetic views and practice and their relation with the historical, political and ideological context in which they took shape. Subsequently, it will examine how Van Wilderode’s poetology influenced his practice as a literature teacher and which were the underlying principles of this practice. In psychoanalytic jargon, one could say that Van Wilderode offered himself to his pupils as a subject supposed to ‘know’ (what literature is) and ‘enjoy’ (reading literary texts) and in doing so succeeded in aiming the desire of many of his pupils on literature, to the extent that several among them became writers themselves. This by no means implies that their literary views and writing practices would concur with those of their teacher. This is to be explained by the fact that Van Wilderode’s teaching aimed for autonomous subjectivation rather than the production of a following, but also – and to an even greater extent – by the fact that these authorships were articulated in institutional and discursive contexts that are profoundly different from those that helped shape Van Wilderode’s own authorship.

Gepubliceerd
2019-09-05